![]() |
Overhandiging van de documentatie door Jacq. Bijnen bij het Ruusbroecgenootschap. |
en een prent (hoogdruk) O.L.V. van Werbeek, 1935.
In de zomer van 1794 wordt onder meer ons land bezet door binnenvallende Franse troepen. Na verloop van tijd groeit het verzet in de door de Fransen ingenomen gebieden, waarna door Rusland, Duitsland en Engeland een leger wordt gevormd dat ten strijde trekt tegen de door Napoleon aangevoerde Franse strijdmacht.
Volkerenslag
In een poging om Rusland op de knieën te krijgen, lijdt Napoleon in oktober 1813 met zijn Grande Armée
een nederlaag in de beslissende slag bij Leipzig, in wat later de 'Volkerenslag' wordt genoemd (en waaraan
ruim een half miljoen militairen deelnemen en bijna één op de vijf het leven laat). Deze deceptie breekt
Napoleons overwicht over het Europese continent en dit wordt de inleiding tot de totale nederlaag van het
streven van de krijgsheer om geheel Europa in te lijven.
De Franse troepen slaan massaal op de vlucht, achtervolgd door Russen, Pruisen en Oostenrijkers, maar
vooral door Kozakken: een forse eenheid Oost-Europese ruiters van Russisch gezinde vechtjassen, die zij aan
zij vechten met de Russen, om een invasie van Rusland door de Grande Armée van de Fransen te verijdelen.
In hun achtervolging op de Fransen bereiken de Kozakken op 13 november 1813 onze landsgrens.
De goed getrainde en moedige soldaten kunnen op hun snelle paardjes opeens opduiken achter vijandelijke
linies om verderf te zaaien en om daarna weer even snel te vertrekken als ze gekomen zijn.
Door dit soort moraal ondermijnende speldenprikken uit te delen zijn ze voor de 'geregelde' Russische troepen
van grote waarde.
De Kozakken slaan hun bivakken doorgaans op aan de randen van de dorpen. De bevolking moet de soldaten
voeden en laven en hen bovendien voorzien van stro, takkenbossen, hooi en haver.
Het Kozakkenuniform bestaat uit allerlei in lagen over elkaar gedragen kledingstukken, waarin ook in de
winter buiten onbekommerd gebivakkeerd kon worden (waarbij de vechtjassen ook nog eens geweldig
stonken). Het ruige volk pikt alles wat het nodig denkt te hebben, het vordert grote hoeveelheden vlees en
jenever (opgepept met peper!).
Op de vlucht richting hun moederland slaat een Franse legereenheid een kampement op tussen Knegsel en
Zandoerle ter hoogte van de Oerlese molen. Dankzij het aantekenboek van de molenaar Pieter Bobars is
enigszins bekend wat er zich in die dagen heeft afgespeeld.
(Molenaar Bobars was gehuwd met Laurentia van Heeswijk, dochter van de eigenaar van de Oerlese molen
Jan van Heeswijk. Na diens dood in 1811 erft Laurentia de molen.)
Uit het aantekenboekje van de molenaar ontlenen we over het korte verblijf van deze troep Kozakken het
volgende: gedurende de twee à drie dagen dat de Fransen hier gelegerd waren plunderden de soldaten de
huizen en namen alles mee wat van hun gading was. Op de molen werden de aanwezige granen en
voorraden meel in beslag genomen.
Plotsklaps overvalt een 'bende' Kozakken de muitende Fransen die in hun overhaaste wanordelijke vlucht de
krijgskas, waarin zij het geld voor de soldijbetalingen bewaren, in de Oerlese bossen begraven. (Tot op heden
is deze 'kas' [nog] niet gevonden.) Terwijl het gros van de Kozakken de vijand achtervolgt, blijven er
verschillende van deze wildemannen op het marktveld van Zandoerle achter, waar zij grote onrust
veroorzaken en voedsel opeisen voor zichzelf en hun paarden.
Bobars noteert ook nog: ze konden heel aardig vuurke stoken, maar geen enkel huis is afgebrand. Ze doofden
bijtijds de vlammen, eer het zover kwam, en het bleef dus bij dreigementen.
En over zijn hond die een Kozak in z'n been bijt: de kozak grijpt zijn speer (een lange ruwe paal met in de
punt een soort spijker), steekt die dwars door het lijf van het dier en met opgeheven lans, den hond in top,
springt hij weer op zijn ros en rent spoorslags weg, de hei in.
De balans van schade aan beesten en rampen door des oorlogs geplunderd, verbrand, weggevoerd oft
ontweldigd ten gevolge van de terugtrekkende Fransozen en van de achtervolgende Kozakken bedraagt
volgens opgave door het gemeentebestuur van Oerle 1645 gulden, 10 stuivers en 8 penningen.
![]() |
![]() |
Overzicht van twee van de drie archiefdepots van de stichting. De totale omvang bedraagt circa 18 m. |