Verleden
Inhoud
Prehistorie | |
Oudheid | |
Middeleeuwen | |
Nieuwe tijd | |
Nieuwste tijd: 1800 tot 1921 | |
Nieuwste tijd: de ontwikkeling vanaf 1921 |
Prehistorie
Steentijd
De vroegste sporen van menselijke activiteiten binnen de gemeentegrenzen van het huidige Veldhoven stammen uit de prehistorie. Archeologische vondsten zijn belangrijk voor het bepalen van de aanwezigheid van onze voorouders. Wat de vindplaatsen betreft is Veldhoven een van de rijkste gebieden van Nederland. Vanaf het laatste deel van de Oude Steentijd (10.000 - 8.000 v. Chr.) zijn vondsten bekend. Wellicht vertoefden op het grondgebied van Veldhoven reeds omstreeks 9.000 v. Chr. rendierjagers van de zogenoemde Ahrensburger cultuur (genoemd naar de plaats Ahrensburg bij Hamburg). Het woongebied van de Ahrensburgers was toendra met wat boomgroei in de buurt van vennen. Kenmerkend voor deze cultuur zijn de vuurstenen pijlpunt en de bijl uit rendiergewei. Overblijfselen die men aan de Ahrensburger cultuur toeschrijft zijn gevonden bij het Vlasrootven. Andere opgegraven prehistorische voorwerpen zijn vuurstenen werktuigen, vuistbijlen, pijlpunten en bewerkte stukken vuursteen.
in de bodem van Veldhoven die dateren van de prehistorie.
Brons- en IJzertijd
Na de Steentijd volgden de Brons- en IJzertijd (1700 v. Chr.- begin
jaartelling).
Uit dit tijdperk zijn eveneens voorwerpen en talrijke begraafplaatsen in de
vorm van grafheuvels (tumuli) aangetroffen. Grafheuvels zijn door mensen
opgeworpen zandbergjes waarin crematieresten van doden werden begraven.
Deze lijkverbrandingsresten zijn ook in aparte aarden potten, de zogenoemde urnen,
gevonden.
Zeer bekend zijn de talrijke grafheuvels die nu nog te zien zijn in de
omgeving van Oerle bij de gehuchten Toterfout en Halfmijl. Enkele
heuvelcomplexen werden in de periode 1948-1951 wetenschappelijk
bestudeerd en zo goed mogelijk gerestaureerd. Bij deze tumuli zijn bronzen panelen
geplaatst, die een toelichting geven op de inhoud en structuur van deze
monumenten.
Oudheid
In de eerste jaren van onze Christelijke jaartelling brachten de Romeinen het
schrift naar deze streek. Door de komst hiervan maakte dit gebied de
overgang van prehistorie naar historie. Het Romeins bestuursgebied waarin
Veldhoven lag behoorde tot de civitas Tongeren. Deze civitas was een
provincie met als centrale plaats het gelijknamige stadje in Belgisch Limburg.
De Grote Germaanse Volksverhuizing (4e eeuw n. Chr.) maakte een
einde aan de Romeinse heerschappij over het zuiden van het huidige
Nederland. Deze verhuizing bracht aanvankelijk vrijwel geen verandering
in de aanwezige bevolking en de sterk centralistische bestuursorganisatie
vanuit Tongeren.
In de omgeving van het gehucht Heers en op het terrein van het
tegenwoordige Congrescentrum Koningshof zijn veel overblijfselen uit de
Romeinse tijd aangetroffen. Zeer bekend is de vondst van enkele terracotta
beeldjes waarvan één vrijwel ongeschonden exemplaar van een zogenoemd
Dianabeeldje (Diana is godin van de jacht).
bants Museum).
Middeleeuwen
Opgravingen bewijzen dat het territorium van Veldhoven ook in de
Middeleeuwen (500-1500) bewoond is geweest. In de vroege-Middeleeuwen
(500-1000) koloniseerden Merovingische boeren het gebied en stichtten
dorpen die nu soms nog bestaan. Vermoedelijk was Meerveldhoven
(omgeving Pieteshoek-Polkestraat) oorspronkelijk zo'n vroegmiddeleeuwse
nederzetting. Op korte afstand hiervan (op het terrein waar tegenwoordig het
Dr. Elsenpark ligt) werd in 1955, bij de aanleg van het nieuwe centrum van
Veldhoven, een Merovingisch (7e-8e eeuw) grafveld gevonden.
Een grafveld uit dezelfde periode (aan de Oeienbosdijk) werd in 1970, vanwege de aanleg
van de E3-autosnelweg, door de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek onderzocht.
In de Vroege Middeleeuwen nam de
meerderheid van de bevolking in onze contreien het christelijk geloof aan. Er
werden kerkjes gesticht en men begroef de doden niet meer met bijgiften,
zoals wapens en aardewerk, maar op kerkhoven in en rond de kerk.
In de bodem rond het kerkgebouw van Oerle liggen de restanten van een
woongebiedje uit de jaren 1000-1250.
Afb.10. Een klein aantal crematies komt verspreid in kuiltjes over het hele terrein voor. In een graf - vermoedelijk van een krijger - zijn bijgiften van verschillende aard aangetroffen. Een kan van roodbakken aardewerk (1) en het glazen bekertje (2) zullen de benodigde proviand bevat hebben. Een grote gesp van ijzer met bijbehorende riemtong (4) heeft deel uitgemaakt van de kleding. De ijzeren speerpunt (5) en de schildknop (3) zijn van de bewapening afkomstig.
Kerstening
Pas na de vestiging van Merovingische en Frankische kolonisten in de 7e
eeuw ontstond een meer lokaal kerkelijk en burgerlijk bestuur. Daaruit
ontwikkelden zich parochies met eigenkerken. Reeds rond 775 wordt de
eigenkerk van Meerveldhoven vernoemd.
Omstreeks het jaar 1000 stichtte in Oerle een grondheer
een eigen kerk(je) op zijn bezit. Dit gebiedje (site) van middeleeuwse 'adellijke' bewoners
werd in 1982 door een plaatselijk archeologisch groepje opgespoord en
gereconstrueerd. Omstreeks 1250 hadden de bezitters van deze goederen -
ene vrouwe Berta en haar beide dochters - het geheel inclusief het
kerkgebouw verkocht aan het klooster te Postel.
Rechtspraak, bestuur, economie en bevolkingsaanwas
In de 12e eeuw gaat de 'Enige van de Kempen', zoals de regio toen werd
genoemd, over van de Keulse naar de Brabantse soevereiniteit. In deze
periode waren stukken grond, of het recht om belasting te heffen op die
gronden, in veel gevallen in handen van plaatselijke onafhankelijke heren en
kerkelijke instituties gekomen. Een aantal bewaard gebleven oorkonden uit de
13e eeuw beschrijven voor Oerle en Zonderwijk(-Veldhoven) de overdracht
van belastingrechten (tiendrecht) en benoemingsrechten (recht van benoeming
van een pastoor) aan de moederabdij van Postel te Floreffe.
Oerle was een Vrijheid. Dit wil zeggen dat het een eigen bestuursorganisatie
bezat, zoals een stad. Wat het burgerlijk bestuur betrof verwierf Oerle zich
een centrumfunctie. De aldaar gesitueerde schepenbank sprak recht over de
dorpen Blaarthem, Knegsel, Meerveldhoven, Oerle, Veldhoven, Vessem,
Wintelre en Zeelst. Dit wijst erop dat Oerle meer was dan een gewoon dorp.
van Oerle hun officiële documenten bekrachtigden. Het dateert van 1355, met als opschrift:
S'(IGILLUM) COM(M)UNE: LIBERTATIS D'(E) SANDOERLE (=gemeenschappelijk zegel van de Vrijheid Zandoerle).
Reeds vroeg had Oerle het privilege om zeven vrije jaarmarkten te houden,
dat later nog uitgebreid werd met een vrije wekelijkse markt. De markten werden
gehouden op het centrale plein van Zandoerle - nu een gehucht - maar destijds
het middelpunt van Oerle.
Volgens oude overlevering kreeg Meerveldhoven vanaf de tweede helft van de 13e eeuw bekendheid
als bedevaartplaats met de verering van Onze Lieve Vrouw ter Eik.
In Zeelst stond een in de 15e eeuw gebouwd 'Adellijk Huis' van de familie
Van Eijck. Hier werd in de 18e eeuw van de overgebleven resten
een boerderij gebouwd, waarin tegenwoordig het museum 't Oude Slot is gehuisvest.
De uitstraling van dit plein met omliggende bebouwing is van oudheidkundige en volkskundige waarde.
In de 14e en 15e eeuw kwam er onder Brabantse soevereiniteit stabiliteit. Aan het eind van de Middeleeuwen hadden de vier kerkdorpen samen 1262 inwoners. Veldhoven telde het grootste aantal ingezetenen, namelijk 500, Zeelst 330, Oerle 360 en Meerveldhoven 72. Ter vergelijking: Eindhoven had toen nog geen 1000 inwoners.
In 1560 werd de schepenbank van Oerle opgesplitst. Veldhoven en Zeelst met Blaarthem gingen een zelfstandige schepenbank vormen. Oerle bleef verenigd met Meerveldhoven.
Nieuwe tijd
In de 16e eeuw begon in deze streek een lange reeks van oorlogen, die de Kempische dorpen tot grote armoede bracht. Inkwartieringen, leveranties aan troepen, zeer hoge belastingen, plunderingen en grote afkoopsommen om het platbranden van huizen en oogsten te voorkomen, eisten een zware tol. Deze ongeregeldheden duurden voort tot in de eerste helft van de 18e eeuw.
De molenaar van de Oerlese windmolen, die het graan van een groot aantal omliggende dorpen maalde, verloor in 1688 vele klanten, doordat zij als gevolg van binnenvallende legertroepen - door plunderingen, het platbranden van huizen en gewassen en het stelen van hun vee - genoodzaakt waren te vluchten, te gaan bedelen of elders hun kost moesten zien te verdienen;
op 17 november 1708 voerde een groep Fransen een vergeldingstocht uit onder aanvoering van Luitenant-kolonel Dumoulin. Het dorp Veldhoven kreeg een brandschatting opgelegd. Waarschijnlijk niet bij machte tot betalen, verbrandden de troepen dertien woningen, waaronder twee pastorieën: de protestantse en de katholieke.
Afb.14. De Oude Pastorie (l) gebouwd in 1778 en afb.15, het Domineeshuis (r), gebouwd in 1770. Beide panden staan op de plaats van hun in 1708 afgebrande voorgangers.
Intussen zijn zij niet meer als pastorie in gebruik.
Intussen was er op bestuurlijk niveau een andere structuur ingevoerd. Kerkelijk
behoorden de vier dorpen sinds 1559 tot het bisdom Den Bosch. De Oerlese
schepenbank werd één jaar later opgedeeld in drie nieuwe rechtsgebieden:
de schepenbanken Oerle-Meerveldhoven, Veldhoven-Zeelst-Blaarthem en
Vessem-Wintelre-Knegsel.
De Franse revolutie van 1789-1813 en de inlijving van de Nederlanden bij
Frankrijk brachten vooral op bestuurlijk terrein een grote verandering teweeg.
Per 1 januari 1811 werden de dorpen Oerle en Zeelst elk een zelfstandige
gemeente en Veldhoven ging met Meerveldhoven één gemeente vormen.
De levensstandaard van de overwegend agrarische bevolking was nog steeds
laag. Hierin zou pas ná 1890 enige verandering komen.
Nieuwste tijd: van 1800 tot 1921
Aan het begin van de 19e eeuw was het beeld van de gemiddelde Brabantse stad en de plattelandsdorpen en
gehuchten verre van rooskleurig. Zo was er een diepverarmde boerenstand, een kwijnende
middenstand, een gebrek aan eigen grondstoffen, een verwaarlozing van opvoeding en
onderwijs en een tekort aan eigen intellectuele en staatkundige leiders.
Kortom: rond 1800 was er in de Kempen een toestand van achterstelling en er
heerste bittere armoede onder de bevolking.
Het beeld van de vier dorpen was in die tijd nog overzichtelijk. Veldhoven,
Zeelst, Meerveldhoven en Oerle behoorden tot het platteland. Het aanzien
van deze dorpen werd bepaald door boeren, arbeiders, ambachtslieden en
neringdoenden. De streek bevond zich nog duidelijk in de pré-industriële
fase. Dit betekende dat handel en nijverheid van enige betekenis niet bestond of
zeer gering van omvang was. Hier en daar trof men een
enkele werkplaats aan, meestal een smidse. Wel had elk van de drie gemeenten
'zijn' molenaar. De omstandigheden voor industriële en logistieke
ontwikkeling waren ongunstig. Het vervoer werd belemmerd door slechte
verbindingen. Geen enkele weg in deze dorpen was verhard. De wegen
verkeerden in een slechte staat: soms waren ze zó onbruikbaar dat zij met een
rijtuig met twee paarden niet zonder gevaar konden worden bereden.
Op godsdienstig terrein bestond onder de inwoners een grote mate van
eensgezindheid. Vrijwel iedereen stond geregistreerd als rooms-katholiek;
alleen Veldhoven telde in de eerste helft van de negentiende eeuw een gering
aantal hervormden: gemiddeld 24 en in 1840 werd een zestal joden geteld.
jaar | 1805 | 1815 | 1822 | 1830 | 1840 | 1850 |
---|---|---|---|---|---|---|
Oerle | 610 | 617 | 609 | 641 | 632 | 632 |
Zeelst | 998 | 1050 | 1044 | 1096 | 1197 | 1222 |
Veldhoven | 783 | |||||
} | 1008 | 1042 | 1170 | 1123 | 1213 | |
Meerveldhoven | 192 |
De staat waarin de huizen en de boerenwoningen verkeerden was eveneens
verre van gunstig. In 1830 bedroeg het aantal huizen in Oerle 129, in
Veldhoven-Meerveldhoven 215 en in Zeelst 299. Ruim 75% van dit
woningbestand bestond uit huizen met niet meer dan twee woonvertrekken,
die bovendien in een slechte staat van onderhoud verkeerden.
De gemiddelde Veldhovense boer maakte lange en zware dagen om zijn land
tot enige opbrengst te dwingen. Aanvankelijk was de
meerderheid van de bevolking in deze periode nog actief in de landbouw. Personen die
werkzaam waren in de ontluikende huisnijverheid waren niet helemaal
afhankelijk van deze inkomsten; zij bleven naast hun huisarbeid veelal zelf een
stukje grond bewerken. Veldhoven had in de negentiende eeuw dus een
overwegend agrarische bevolking en bebouwing.
Industriele ontwikkeling
In de hiervoor geschetste leefomstandigheden (eerste helft van de
19e eeuw) lag echter de kiem van de ontwikkelingen, die na 1850
geleidelijk tot wasdom zouden komen. Een proces van industrialisatie kwam
op gang; eerst in de steden en vandaar verspreidde het zich als een olievlek
over de Kempische dorpen. Nieuwe perspectieven die zich aandienden
werden door sommigen doorzien en de mogelijkheden ervan benut,
zo ook in de Veldhovense dorpen.
Vooral door de aanleg van wegen - als eerste en voornaamste de
provinciale steenweg Eindhoven-Turnhout in 1855 - kwam langzaam een
bundeling van krachten tot stand, die zou leiden tot de overgang van
handwerk naar machinale arbeid, ook wel bekend als de Industriële Revolutie. Binnen
Veldhoven begon dit proces met de thuiswevers die meer vastheid in loon en
werk werden geboden, doordat ze zich in dienst konden stellen van de
opkomende fabrikanten.
Toen duidelijk werd dat deze productiewijze kans van slagen had 'verhuisden'
deze ondernemers veelal naar een terrein gelegen langs de provinciale
verkeersweg. Tussen ruwweg 1870-1915 ontstond een lint van bedrijvigheid
langs deze weg, die wij nu kennen als de Provincialeweg-Dorpstraat-Locht.
Een tweede levensader voor deze industriële uitbouw was het riviertje de
Gender, over zijn volle Veldhovense lengte parallel aan de
hiervoor genoemde hoofdweg stromend. Naast weverijen ontstonden wasserijen en
blekerijen. Op enkele plaatsen maakte men gebruik van het Genderwater voor
het looien van leer.
Vanaf omstreeks 1880 ontstond de fabrieksmatige productie van schoenen en
laarzen. De kleinschalige steenbakkerijtjes, die door verschillende boeren
geexploiteerd werden gingen kort na de eeuwwisseling op in twee grote
steenfabrieken.
De uitvinding van de stoommachine maakte mechanisatie van de productie
mogelijk. De nieuwe machines waren het dynamisch hart van deze industrieel
opgezette bedrijven in Veldhoven.
Rond 1900 kwam er een nieuwe tak van nijverheid bij door de productie van sigaren.
Nieuwste tijd: de ontwikkeling vanaf 1921
Bevolking en woningbouw
Op 1 januari 1930 telde de nieuwe samengevoegde gemeente Veldhoven
6900 inwoners. Twintig jaar later was dit aantal opgelopen tot 10.000.
Daarna begon de onstuimige uitbreiding van de jaren vijftig, die ervoor zou
zorgen dat Veldhoven een aantal jaren de snelst groeiende gemeente van
Nederland werd. Oorzaak hiervan was de explosieve huizenbouw die volgde
op de bouwstop tijdens de oorlogstijd. Op 40 hectare grond werden in vijf
jaar tijd ruim 1100 woningen gebouwd. Er ontstond een geheel nieuwe
woonwijk, d'Ekker genaamd. De snelle groei leidde ertoe dat in 1961 de
20.000ste Veldhovenaar werd ingeschreven.
De gemeente groeide gestaag door. Zo werden in de loop der jaren de
volgende uitbreidingen gerealiseerd: in 1962 werd begonnen met de
uitvoering van de nieuwe woonwijk Zonderwijk; 't Look volgde in 1970,
Cobbeek in 1973, daarna Heikant, De Kelen en de Polders; ook in de oude
dorpen werd gebouwd. Intussen zijn de
oorspronkelijke Veldhovense dorpskernen door al deze bouwwerkzaamheden
tot één groot aaneengesloten
geheel versmolten.
Verder realiseerde het gemeentebestuur een nieuw winkelcentrum. Veldhoven
beschikt inmiddels over vrijwel alle voorzieningen en accommodaties die
horen bij een middelgrote Nederlandse gemeente aan het begin van de 21e
eeuw.
Gemeten naar het aantal inwoners (in 1998 ruim 41.000) is de gemeente Veldhoven de
grootste stadsrandgemeente in de regio Eindhoven.
Economische ontwikkeling
Tot aan 1940 breidde de industrie zich verder uit. De verscheidenheid aan handwerk werd meer en meer vervangen door machinale fabricage van linnen, bakstenen en schoenen. Alleen de productie van sigaren bleef vanwege het op dit terrein gevoerde overheidsbeleid nog hoofdzakelijk handwerk. Ook de wasserijen groeiden in omvang en aantal. Fabrieken bleven zich voor de Tweede Wereldoorlog stormenderhand uitbreiden: het leek er wel op dat de eigenaren-fabrikanten meer bezig waren met de (steeds weer nieuwe) uitbreidingen van hun bedrijven dan met de productie en verkoop van artikelen.
Na de oorlogsjaren, waarin de meeste fabrieken wegens onvoldoende grondstoffen noodgedwongen stil lagen, stokte de ontwikkeling van de oorspronkelijke industrie. Van grote invloed hierop waren de naoorlogse bestedingsbeperkende maatregelen van de regering en de grote veranderingen in het consumptiepatroon. Bovendien was in die tijd de aantrekkingskracht van Eindhovense ondernemingen, zoals Philips en DAF, groot voor hen die in het arbeidsproces actief waren.
Vanaf midden jaren zestig - begin jaren zeventig - was de teloorgang van de
oude, uit de negentiende eeuw stammende, bedrijvigheid niet meer te
stoppen. In deze en volgende jaren zouden de meeste oorspronkelijke
bedrijven geheel verdwijnen. Dit proces sneed diep in veel Veldhovense gezinslevens.
De economie leefde echter weer op en er kwamen nieuwe
ondernemingen voor in de plaats.
Intussen neemt Veldhoven van de gemeenten in de regio Eindhoven-Helmond
na deze twee steden de derde plaats in op het gebied van industrie.
Veldhoven biedt werk aan 13.000 personen, verdeeld over totaal 1525
bedrijven. De beroepsbevolking van Veldhoven bestaat uit 18.000 mensen.